Bladeren kolkten door het water van tranen. Tranen van verdriet, uitputting en wanhoop. Alles wat hij had gedaan leek voor niets. Alles wat hij had gegeven was gewoon maar schijn, en slechts een hersenspinsel van het verleden. Het verleden die hem eens in de steek had gelaten en hem tot de dood had gebracht. Tempus keek in de ruimte waar hij nu was. Hoog boven de wereld die onder hem lag, en verweg van alle Misère van de wereld. Hier, bij het eeuwige stof, was het veel beter vertoeven. Het was er rustig, stil en vredig. Dit soort vrede is alleen te bereiken in uiterste eenzaamheid, en opperste concentratie. En in die fase zat hij nu. Hij was in diepe trance, en had alle communicatie en verbindingen met de wereld uitgezet. Zijn ziel was hier één. Niet meer gescheiden in een mens en een Anima, maar één. Heel even was er geen Dusty meer, in ieder geval, zo leek het. Maar hij was er wel zeker. Dusty zat nu in hem, helpend om de grootste taak in zijn, nog maar vrij korte leven op Dust, te volbrengen. Tempus keek naar beneden, en zag het witte spiegelende wolkendek, met kleine gaten die de schimmige wereld eronder lieten zien. Hier en daar zag Tempus het zwarte stof door de lucht dwarrelen. Het stof die dit alles had veroorzaakt. Dit zou niet zijn gebeurd wanneer hij alleen was geweest op deze wereld. Wanneer je alleen bent kan er geen oorlog, behalve de strijd met jezelf zijn. Maar zonder gezelschap, was de wereld niet anders dan een leeg omhulsel van stilte. Tergende en tijd vertragende stilte, waardoor er geen enkele prikkel was, om je leven mogelijk te maken. En zonder die prikkels kan men niet leven. Je hebt mensen nodig. Iedereen heeft mensen nodig. Ze zijn een van de kostbaarste bezitten in je leven, en zorgen ervoor dat je jezelf kunt ontplooien tot wat je hoort te zijn.
Tempus dacht aan Cath. Ze was daar nu ergens. Verstopt onder wolken en bomen, te wachten en te hopen dat alles goed kwam. Maar tegelijkertijd was ze boos. Boos op hem, omdat hij haar in de steek had gelaten. Echter Tempus had het liever ook niet gewild, het liefst zou hij blijven. Maar zoals heftigs als het Firetree stof, kan niet op een eenvoudige manier worden bestreden. Het had meer kracht nodig. De kracht die hij niet bezat, en ook nooit zou bezitten. Maar wel de kracht om een schakel te zijn, om deze ernst te stoppen. Want wat veroorzaakt werd door meerdere mensen, kan alleen ook maar door meerdere mensen worden gestopt. Nu was de hoop gevestigd dat de slechte kant niet teveel was geworden. Tempus keek naar het gebied waar deze ellende allemaal was begonnen. Bombarda, met in zijn hart prijkend de Firetree. Maar ooit zou ook deze boom vallen. Net als wat hij had gedaan met de Hoogste Boom in Claps. Het zou vallen en verdorren. En de wereld kon weer opbloeien uit de as van zijn bestaan. Een betere en sterkere wereld zal opdoemen, en zal een haven zijn waar iedereen een thuis heeft. Tempus zuchtte en voelde dat hij bijna genoeg kracht had om zijn werk te doen. Om een vesting te stichten, waar men niet bij zou kunnen komen. Een vesting die zelfs in de oude wereld tot het eind heeft standgehouden. In deze vesting zullen de krijgers van het lot hun plan beramen, om de Firetree neer te halen en de vrede op een zilveren plaat terug te brengen. Beter, en waardevoller dan ooit.
Zijn lichaam op aarde leek van nutteloos belang, maar had wel degelijk een functie hier. Al was de ziel op een hogere plek, een lichaam was nodig om de kracht op de juiste plek op aarde te brengen. Nog steeds vielen brokstukken van het prachtige frescoplafond naar beneden. Maar er leek geen schade te ontstaan. Met dat en brokstuk viel, werd het ook weer aan het plafond gevormd. Zo ging er nooit wat verloren. De mensen zouden eens moeten weten, dat het hele complex telkens in beweging was. Ondertussen had het al meters afgelegd door de grond, op weg naar zijn toch omhoog. Terug naar de wereld. De Clapsboom had ondertussen zijn wonden geheeld, en had genoeg energie vergaard om zich permanent te kunnen beschermen tegen het ziekmakende Firetree virus dat door de lucht heen dwaalde. Hij zou immuun zijn voor zijn gif. En samen met de nieuwe geheimen die er schuil gingen, zou het Magistrerium voortaan nog beter over de wereld kunnen heersen. Soms is er een verschrikkelijke gebeurtenis nodig, om de toekomst beter te maken. En hoe erg deze Firetree ook was. Uiteindelijk zou het een betere plek zijn. Tempus lichaam schudde heen en weer, toen hij samen met de zwakke Cath werd vervoerd de grond uit. Straks zouden ze het daglicht van boven weer kunnen zien, wanneer ze als een kiem, de grond uit zouden komen. Het licht tegemoet. De boom zou terug keren uit zijn slaap, en hij was er klaar voor.
Nog enkele meters en de boom had de horizon bereikt. Nog even en de takken zouden door de grond boren en zouden terug hun weg in de lucht vinden, hoog in de lucht waar hij weer zou kunnen waken over de wereld. Hoger dan ooit. En straks zou het beschermd worden door het nieuwe gebouw. Een groots en prachtig gebouw met vele kamers, dikke muren en prachtige kunstschatten. Het was eeuwen geliefd geweest in de oude wereld. Daar beschermde de kerk een graf van een heilige. En nu zou het weer een heilige beschermen. Een boom. Alleen was het geen graf, nee het was het leven. Tempus haalde een brief uit zijn zak. Het was van iemand uit de oude wereld, Clapsius de eerste had heb geschreven. De laatste paus. In zijn brief vertelde hij over de schatten die in het paleis verborgen waren, over de kennis van de oude wereld die erin verstopt lag, en het graf dat bewaakt moest worden. Tempus pakte de brief en mompelde het op;
In nomine Patris et Fili, et Spiritus Sanctus. Het is voor het eerst dat ik wens, mijn heer. Voor het eerst dat ik iets wens in de hoop dat het uitkomt en dat ik wordt gehoord. Alstublieft hoor mij aan. Het is van belang voor alles wat we hebben opgebouwd, voor het bestaan van onze kerk, en de hoop die het brengt bij zoveel mensen. Onze wereld is in gevaar, het ligt in gruzelementen en staat op het punt in stukken te breken. De Apocalyps is gekomen. De aarde gaat ten onder. Maar ik weet dat u hier niet bent om een martelaar van mij en iedereen te maken. Dat u deze wereld niet ten onder laat gaan zonder dat het een betekenis heeft. We zijn geboren om een doel te volbrengen, en dat hebben we nog niet voltooid. Daarom moeten we ons grootste leven en onze geschiedenis voortzetten in een nieuwe wereld. We moeten ervoor zorgen dat het niet verloren gaat. En daarom wens ik, en bid ik tot u, dat u mij helpt. Help me om een beetje van ons over te brengen in de nieuwe wereld die u van plan bent. En met dat beetje bedoel ik deze kerk. Dit huis van u, het grootste huis die u al eeuwen onderdak heeft geboden en altijd heeft bestaan, al vielen er velen. In deze kerk bevind zich alle informatie van ons geloof om zich voor te leven in de toekomstige mens. Het gaat niet verloren. Want het beetje hoop dat we als wereld nog hebben, verdiend het om de fout van de mens te overleven. En misschien kan het in uw nieuwe wereld wel weer een beetje hoop geven. Tempus zuchtte en glimlachte bij het lezen van deze brief. Al wist hij niet wat het geloof of de kerk inhield. Het gebouw was er voor hen, en gaf hen de hoop waar Clapsius het over had. Zijn wens was blijkbaar toch verhoord, en dat was alleen maar goed voor Dust. Tempus keerde het papier om, en vond daar een plattegrond van de toenmalige kerk. Hij zag dat enkele kamers ook in het huidige gebouw zaten, maar het meeste was verdwenen. Slechts de Sixtijnse Kapel en de Koepel van Michelangelo bestond nu nog. De rest was verdwenen. De bibliotheken met de kennis van de oude wereld had hij nergens gevonden, evenals een of andere tombe van een heilige. Blijkbaar was die informatie niet bedoeld om op deze wereld te komen, of misschien was het nog te vroeg. Maar goed, het was nu niet de tijd om daarover te denken. Hij moest het gebouw een nieuwe plaats geven en een nieuwe naam. En hij had de geschikte naam gevonden. Een naam die precies paste bij de Hoogste Boom. Tempus stelde zich voor hoe het gebouw rond de boom stond en het beschermde, als een beschermende cirkel. De eerste naam die in hem was opgekomen was Radius. De Claps Radius.
Tempus lichaam wist na het uitspreken van ‘’de naam’’ een lichaamsdeel te bewegen. Tempus wuifde zachtjes met zijn hand, en tastte om zich heen. Het eerste dat hij voelde was Catharina, die dicht bij hem was. Hij voelde dat ze er slecht aan toe was, en wou haar helpen, al ging dat niet. ‘’De Claps Radius, zo gaat het heten’’, mompelde hij haast onverstaanbaar. ‘’Omringt met de Radius zal de boom herrijzen uit de grond en zijn weg terug vinden om weer te prijken aan de hemel’’ Tempus ogen gingen wijder open staan. ‘’Het is tijd, dat de tijd weer terug komt, Tempus zal komen’’
De laatste meters die de boom moest afleggen waren de moeilijkste, maar toch wist de boom zich op een razendsnel tempo de horizon te bereiken. Tempus keek neer, en stapte langzaam op de plaats af waar de boom had gestaan. Hij kwam steeds dichter bij. Over enkele seconden zou hij weer op aarde zijn. Op Dust bij iedereen waar hij van hield en bij Cath. Nog even en dan kon hij haar weer in de armen nemen, en haar zeggen wat hij al zolang binnen had moeten houden, omdat hij het niet durfde te zeggen. Tempus voelde met zijn voet de grond al, en keek om zich heen, hoe de mensen aan het vechten waren. Ze konden hem niet zien, maar hij hen al te goed. Enkelen waren bezig voor de boom te vechten, maar de Nigris gaven zich niet zo makkelijk gewonnen. Tempus treurde toen hij zag hoe erg sommigen eraan toe waren. En dat wanneer de strijd nog niet eens voorbij was. Tempus stond nu met beide voeten op de grond en boog licht naar voren om de grond te voelen. Eronder begon de grond steeds meer te trillen en langzaam maar zeker vormden er zich scheuren in de grond. Tempus sloot zijn ogen en probeerde zich, ondanks de ellende om zich heen, zich toch te concentreren, op wat er nu zou gaan gebeuren.
Tempus lichaam op aarde fleurde weer een beetje op. Er verscheen weer een kleur op zijn wangen, en hij wist zich steeds meer te bewegen. Hij fluisterde enkele onverstaanbare woorden, en probeerde zoveel mogelijk contact te maken met Cath en de mensen om hem heen. Hij keek op en zag hoe ze nog steeds op weg waren om het paleis te ontsnappen. Hij merkte dat het voor hen een van de moeilijkste taken was, omdat ze beiden gewond en verzwakt waren. Tempus voelde opeens weer een verbintenis met zichzelf. Dusty. Het stof, dat eerst zijn Anima was, kwam bijeen en kolkte als een woeste stroom in de lucht. Het verzamelde zich rond hem, en begon licht te geven. Duizenden blauwe groene en gele lichtjes schitterden in de ruimte toen het stof een vaste gedaante begon aan te nemen. Eerst de vertrouwde bruine ogen, en daarna de zachte zwarte lippen, gevolgd door zijn stevige kaken en liefdevolle gelaat. Tempus keek op en zag hoe zijn geliefde Anima, Dusty, verscheen uit het stof. Het leek een eeuwigheid te duren, maar uiteindelijk wist Tempus hem weer in zijn armen te sluiten. Hij voelde de zachte haren, en snoof de heerlijke hondengeur op. Hij sloot zijn ogen en huilde het uit van geluk. ‘’Ik heb je gemist, en je bent er weer’’ Tempus streelde hem over zijn kop, terwijl de verlamde tinteling uit zijn lichaam verdween. Hij ging rechtop zitten, en pakte de hand van de vermoeide, en bijna bewusteloze hand van Catharina vast, die daar in een ledige ruimte zat te staren. Tempus aaide met zijn vinger over haar hand, en fluisterde lieve woordjes. ‘’Het komt goed Cath, ik ben er nu voor jou, net zoals je er voor mij geweest bent. Ik ben weer terug, en blijf bij je’’Tempus bewoog zijn benen en kroop dichterbij Catharina. Het ging wat moeizaam, maar uiteindelijk lukte het. Hij boog zich over Catharina heen, en keek haar aan. ‘’Ik ben bijna weer de jouwe’’
De boom kon de warme zomerlucht al bijna proeven, en schoot de laatste centimeters door de grond. De wortels sloegen om zich heen, en de takken braken de grond in stukken om zich een weg te banen. De grond kreunde jammerend onder de druk die ontstond. Uiteindelijk was het dan zover. De vaste, harde, steenachtige grond, kon de druk niet meer houden en scheurde open, om de lang verborgen takken weer te laten verschijnen voor de mensen die er stonden. Happend naar lucht en zonlicht schoten de takken omhoog, de lucht in. Genietend van het zonlicht schoten de bladeren spontaan uit de knop, terwijl de boom, roterend, de grond uit kwam en naar de hemel groeide. Nog nooit had het zich zo sterk gevoeld, en nog nooit was het zo mooi als nu. In een flits schoten takken met bladeren voorbij, en de schors werd zichtbaar. De boom bleef maar groeien en groeien en torende hoog uit boven de andere verdorde bomen en de Firetree in de verte. Op zijn hoogste punt, stopte de boom even, en liet zien hoe groot hij vroeger was geweest. Daarna begon het opnieuw aan een reis de lucht in, en schoot nog honderden meters de lucht in. Na enkele seconden had de boom zijn uiteindelijke top, verborgen in de wolken erboven bereikt. Het was nu officieel het hoogste punt in heel Dust. Hoger dan de toren van Babylon en de besneeuwde bergen van Snowy Alpines. En velen malen hoger dan de Firetree die eens heerste over de wereld, maar nu werd overschaduwd door hoop, dat alles goed kon maken. Tempus’ ziel keek tevreden naar zijn broeder, die trots boven alles uit prijkte. Hij legde zijn hand op de schors, en verdween in een lichtflits. In één seconde lang durende reis door de wortels, bereikt hij uiteindelijk het paleis, dat nu ook zijn laatste meters maakte, totdat het zou verschijnen aan het oppervlak, als de nieuwe residentie van het Magistrerium.
Tempus boog zich steeds verder over Cath heen. Plots voelde hij een schoot energie door zijn lichaam. Zijn ziel was weer helemaal terug gekeerd op aarde. Tempus boog zich verder naar voren, en plantte een zachte kus op het voorhoofd van Catharina. Toen keek hij op, en wenkte naar Zeus, die vermoeid probeerde het paleis uit te komen. ‘’Doe maar rustig Zeus, wacht. We zijn bijna weer bij de aarde beland. Nog even geduld, rust maar uit. Het is goed.’’ Tempus glimlachte naar de zwarte wolf en knipoogte als blijk van dank naar hem. Toen stapte richting de dikke muren van het paleis. Ze leken te bezwijken door de scheuren die erin verschenen, maar iets hield het geheel bij elkaar. ‘’Kom op, je hebt al zoveel eeuwen doorstaan, dus dit kun je ook wel aan’’, sprak Tempus de muren toe, wetende dat die hem zouden horen. En het was alsof de muren weer hoop kregen. Nog sneller dan eerst schoot het paleis door de grond, en baande zich een weg door de uitwijkende wortels van de Hoogste boom. Toen verscheen er in de lantaarn van de koepel een licht, die als een glinstering naar binnenviel. Het licht scheen op Tempus zijn gezicht, en hij had zich nog nooit zo blij gevoeld. Het hoogste punt van de koepel had zich door de horizon gebroken, en het licht kwam van alle kanten binnen. Ook de ramen, die een eeuwigheid geen functie meer hadden, genoten van het zonlicht die naar binnen viel. Het water in de fontein weerspiegelde de zonnestralen, en weerkaatste het klotsende water op de muren. Toen werd het stil. De grote deur die toegang gaf tot buiten draaide iets open. Tempus liep schuifelend naar de houten deur, en snoof de geur van binnen op. Hij had misschien al wel gezien wat zich daar buiten plaatsvond, maar toch was hij zenuwachtig. Zenuwachtig in het weerzien van de anderen. Zenuwachtig of ze boos zouden zijn of dat ze zouden juichen. Tempus sloop naar voren en pakte de gietijzeren deurkruk tussen duim en wijsvinger en trok eraan. Het streepje zonlicht dat daar binnen viel werd steeds groter, en zorgde ervoor dat de fresco’s op de muren en het plafond nog feller en mooier werden. Het paleis van het licht liet zich van zijn mooiste kant zien. Als een waar Palace of Lumos. Eenmaal keek Tempus naar achter, naar Cath en Zeus die daar stonden te wachten. Hij zou hulp gaan halen en de twee in veiligheid brengen. Daarna zou hij ervoor proberen te zorgen dat dit alles ophield. De strijd moest nu voorbij zijn, voor nu en altijd. Tempus slaakte een diepe zucht en opende de deur. En zucht van de warme wind kwam naar binnen. Tempus stapte naar buiten, verblind van het zonlicht. Pas na enkele seconden kon Tempus de wereld erbuiten weer aanschouwen. En het aanblik maakte hem niet vrolijk. Zijn geluk van dit alles was op slag voorbij, toen hij de bebloede en lijdende mensen zag. Tempus viel op zijn knieën op de grond en wist alleen nog maar te huilen. Tranen van puur verdriet.
|