Het was koud in het noordelijke deel van Hiems. Al was Hiems altijd wel koud, maar vandaag was het wel erg extreem. De ijsberen schuilde zelfs voor de vallende sneeuw. Iets wat erg opmerk waardig was. Keelia zat op een sneeuw bedekte rots in de verte te turen naar de zwarte stip in de lucht. Naast haar zat Aleena wiens blonde haren nauwelijks nog te zien waren door de net gevallen sneeuw.
‘’Iets klopt daar niet…’’ Zei Keelia zacht tegen haar rechterhand die haar vervolgens raar aan keek.
‘’Wat zou er dan aan de hand moeten zijn?’’ ‘
’Geen idee, maar het voelt niet goed..’’ Antwoordde Keelia er rustig op terug.
‘’Maar wij zijn meestal de eerste die het horen als er ergens oorlog uitbreekt..’’ Keelia stond op.
‘’Waar ga je heen, Mikelia?’’ Zei Aleena met haar wenkbrauw opgetrokken.
‘’Kijken wat er aan de hand is..’’ ‘’Maar Mikelia?’’ Keelia draaide zich naar haar rechterhand om.
‘’Ja?’’ ‘’Waar ga je dan naar toe..’’ ‘’Ik ga naar de plek waar ik altijd naar toe ga als ik iets niet vertrouw..’’ Aleena beet op haar onderlip en stond op.
‘’Ik ga met je mee…’’ Keelia schudde haar hoofd.
‘’Roep de Anima’s op en pak onze spullen…’’ ‘
’Maar Keelia, dadelijk is er niets aan de hand..’’ ‘’Aleena, vertrouw me..’’ Aleena knikte uiteindelijk en Keelia keerde haar rug naar haar toe waarna ze weg liep met haar speer in haar hand, haar speer die eigenlijk net een staf leek. Haar twee bijlen in haar riem gestoken.
Niet veel later kwam ze bij het bevroren land. Een plas midden in Hiems dat al zolang ze zich kon herinneren bevroren was. Alleen de plek was erg gevaarlijk want voor je het wist stapte in een wrak ijs en kwam je onder het ijs te recht. Vele waren hier al gestorven en Keelia wou vandaag nog wel overleven. Voorzichtig stapte ze op het ijs en tikte vaak met haar speer op de grond. Ze hoorde het ijs kraken onder haar voeten maar ze zetten door. In de verte was niets te zien behalve muren van ijs. Maar precies in die muren zat een scheur naar een plek waar Keelia vaak kwam. Op deze plek woonde iemand waar Keelia altijd naar toe kwam als ze iets niet wist. Ze noemde de vrouw die er woonde een heks maar eigenlijk was het een waarzegger voor Keelia. Keelia stapte stevig door. Alleen de gene die waardig genoeg waren konden over het ijs werd er verteld. Maar Keelia wist dat, dat leugens waren want haar vader en moeder waren Hiems niet waardig en al helemaal niet de ouders van Aleena. Het waren monsters die het land in gevaar hadden gebracht. Er voerde hier al jaren een stille oorlog. Elke keer als Aleena en Keelia ook maar een tijdje weg waren geweest, rook het hier naar dood en verderf. De mensen durfde niet meer aan te vallen als Keelia en Aleena er waren omdat Aleena de opvolger was van beide groepen en Keelia dan haar rechterhand zou worden. Alleen nu heerste er een strijd waar het volk het slachtoffer was van geworden. Waar de strijd nou precies om ging wist niemand meer echt maar er heerste nu al zolang strijd dat er van alles was bij gehaald. Aleena zou uitgehuwelijkt worden aan één van de jongens van hiems maar Aleena gaf even veel om liefde als Keelia, helemaal niets. Keelia was nu al 23 jaar en er waren mannen genoeg die de hare wilde worden maar Keelia wuifde ze allemaal weg, net zoals Aleena deed. Mannen leiden alleen maar af en daarbij wou ze een man die haar wel aan kon, ze was altijd sterker geweest dan die mannen, ze wilde iemand die haar kon verslaan, haar alleen al met een blik liet smelten maar tot nu toe was Keelia niemand tegen gekomen en tot die tijd zou Keelia ook alleen blijven. Keelia en Aleena nog groener dan gras, zo puur waren ze. Aleena fantaseerde er nog vaak over, een man. De man van haar dromen maar Keelia drukte die fantasie altijd weg want zij kende geen ideale man en totdat ze er één kende zou ze er ook niet over fantaseren want ze zou zich uiteindelijk teleurstellen als ze er achter kwam dat er geen ideale man bestond voor haar. Eindelijk kwam ze bij de gleuf tussen de muren van ijs. Keelia wrong zich met gemak door de gleuf en kwam in een lege ronde ruimte met in het midden een tafel. Achter deze tafel zat een vrouw, de vrouw die ze zocht.
‘’Ik verwachten je al, Keelia…’’ Keelia knikte uit respect naar de vrouw en ging tegen over de vrouw zitten.
‘’Is mijn voorgevoel juist, Helena?’’ Vroeg Keelia. Helena keek haar met doffe groene ogen aan.
‘’Ik ben bang van wel, het slechte stof heeft Claps bereikt en er heerst nu een strijd..’’ Keelia zuchtte,
‘’Het zal wel eens niet zo zijn..’’ Ze stond op.
‘’Bedankt voor u tijd, Helena..’’ ‘
’Wacht, voor dat je gaat… wil je niet eerst zien wie jou het meest nodig acht op dit moment…’’ Keelia snoof en ging weer zitten. De glazenbol op de tafel rookte op en er verschenen beelden in de bol. Keelia zag een meisje, ze schatten het 14 jaar oud. Bezweken onder het stof en ze zag een paard die iemand probeerde te beschermen met een zwaard in diens rug gestoken. Keelia zag hoe een krokodil de jongen die onder het paard lag mee sleurde aan diens voet. Keelia balde haar vuisten en stond op. ‘
’Misbruik maken van stof en van je Anima… hoe walgelijk…’’ Zei Keelia woest. Ze keek naar Helena en boog even kort waarna ze weer verdween door de gleuf van het ijs.
Toen Keelia eenmaal buiten was bij de verzamelplek waar Ryuu stond, brakken er stukken van het ijs af. Ze kletterde op de grond. Het zwarte stof zou hier ook komen en de schoonheden van de ijsbergen vernielen. Dat wist Keelia. Ze had geen tijd om toe te kijken. Aleena keek naar Keelia maar zag al aan haar gezicht dat haar voorgevoel klopten.
‘’Waar gaan we heen?’’ Vroeg Aleena die al op de rug van Ryuu zat. Keelia keek haar rustig aan,
‘’Naar Claps..’’ Zei ze rustig waarna ze opsteeg. Ryuu knorde,
‘’Niet zeuren, Ryuu er staan levens op het spel..’’ ‘’Ja mijn leven die verziekt word door al die andere..’’ Bromde de draak. Keelia schudde haar hoofd en keek naar Aleena die achter haar zat met haar armen om Keelia’s middel heen.
‘’Waar is Gorlacon?’’ Vroeg Keelia neutraal. Aleena liet een doorzichtig flesje water zien. Keelia knikte. Gorlacon kon zich veranderen in water als hijzelf in het water was dus hij kon ook in het flesje komen als Aleena het flesje in het water deed. Zo zou hij er ook uit kunnen komen. Keelia keek Ryuu aan,
‘’Als je nou niet opstijgt leg ik je dadelijk aan de ketting…’’ Ryuu bromde en vloog op. Keelia moest wel omdat ze wist dat Ryuu een hekel had aan de ketting maar je kon niet anders dan dreigen met een puber draak.
De vlucht naar Claps verliep rustig. Ze hadden één keer moeten uitwijken voor een zwarte wolk stof en Ryuu had ook nog gejacht ondertussen want al die vogels die door de lucht vlogen waren een heerlijke maaltijd voor hem. Eindelijk kwam Claps in zicht en Keelia pakte het touw beet dat vast zat aan een ijzere riem om Ryuu’s nek. Keelia keek even naar Aleena,
‘’Hou je vast, we gaan landen..’’ Aleena knikte en verstevigde haar greep. Keelia klopte op Ryuu’s hals waarna ze het touw weer stevig vast hield. Ryuu brulde luid en maakte een duikvlucht naar beneden, Keelia slaakte samen met Aleena een strijdkreet. Je zou haast denken dat Ryuu ging neer storten maar net op het laatste nippertje trok hij op. Aleena sprong in het water om de man te redden maar een andere vrouw was haar voor. Keelia bleef zitten waar ze zat maar gooide haar speer naar de krokodil toe en liet Ryuu landen op een hoop stenen. Ryuu deed zijn kop omhoog om te laten zien wie hij wel niet was. Keelia gleed via zijn staart naar de grond. Eenmaal daar op de grond trok ze haar bijlen en liet haar blik rond het strijdveld gaan. Aleena daar in tegen kwam als een verzopen kat het water uit met achter haar aan de gigantische basilisk die nog steeds in het water was. De basilisk was minimaal 20 meter lang, misschien nog wel langer.
Keelia’s ogen gleden over de mensen, niets meer dan zielige hoopjes waren het. Ze snoof en keek om zich heen naar het groepje. Ze zag het paard staan met het zwaard in zijn rug. Ze rook gewoon dat zijn wederhelft niet hier was, althans niet in de beurt. Keelia liep naar het paard toe, maar ze hield de omgeving goed in de gaten. In haar ooghoeken zag ze Aleena uit het water komen. Ze liep naar Diadorah toe en duwde haar weg.
‘’Je doet het niet goed, als je wil bekken doe je dat maar als dat water uit zijn longen is..’’ Gromde ze boos waarna ze neer knielde en beide handen op zijn borst legde en begon te drukken. Als het goed zou zijn zou hij al het water wat hij had in geslikt uitspugen. Terwijl Aleena zich met de jongen bemoeide liep Keelia naar het paard toe want dat zwaard moest er uit en zijn wond moest verzorgd worden. Het meisje had ze niet gezien door de twee die er voor stonden.