Terram, claps... Een bos zo groot dat je nooit alles gezien zou zien voordat je leven eindigde. Het bos was mooi, maar vooral gevaarlijk. Je wist nooit wie hier rond liepen. Je kon niemand vertrouwen behalve je instinct. Dat was zwaar voor sommige, vertrouwen op je instict. Maar het moest toch als je wou overleven. Abigail was één van die mensen. Een mens die een 2de kans had gekregen in de nieuwe wereld. Haar voetstappen waren duidelijk te zien in de modder. Elke stap die ze deed was een stap naar de bewoonde wereld. Want er waren in Terram niet alleen bossen. Abigail was bang, bang voor wat er zou gebeuren. Ze wist dat je niemand kon vertrouwen daar. Omkopers, criminelen, onwetende winkelaars. Ze snoof. De meeste daar hadden geen respect voor de natuur. Ze verkochten hout om zich op te kunnen warmen. Terwijl ze natuur niet eens bedankten voor het hout. Ze hakte de boom om alsof het niets waard was. Het was maar een boom. De bomen huilde elke keer als één van hun broeders of zusters ter gronde ging. Maar niemand die het ook maar zou horen, niemand die daar ook maar probeerde te begrijpen. Waren er wel mensen die hun respecteerde? Sommige vonden het maar onzin en genote van hun leven. Maar het leven moest je benutte, wat de meeste niet deden. Haar voeten gleden dieper in de modder. Ze stond er tot haar enkels in. Haar gele kleed -die bruin was uitgeslagen- wat onder de modder en bladeren zat wapperde in de wind. Groen zover als je kon kijken. Een wolvengehuil weer klonk in de verte. Abigail sloot haar ogen en snoof de lucht diep in voordat ze naar het geluid toe liep, heel rustig en voorzichtig. Rennen had geen zin, ze zou kostbare dingen kunnen vertrappen. Opnieuw verklonk het geluid van wolven gehuil.
Waar ben je? Abigail zette haar handen aan haar mond en huilde terug.
Ik ben hier! huilde ze. Het duurde niet lang of iets wit's kwam aangerend. De spierwitte vacht zigzagde tussen de bomen door. Abigail glimlachtte breed. ''Daar ben je,'' zei ze vriendelijk. De witte wolf stopte op een klein afstandje, Abigail ging door haar knieeën.
Alice had Abigail's huil duidelijk gehoord. Zo snel als haar poten haar konden dragen rende ze tussen de bomen door. Ze vond het heerlijk, zo snel rennen. Abigail kon haar nooit bijhouden dus rende ze meestal voor haar uit, maar dit keer was ze te snel gegaan. Haar staart loze zuster stond daar, te wachten op haar. Op een klein afstandje stopte ze, haar oren gingen even omhoog en daarna naar beneden. Alice maakte niet allen contact met huilen maar ook door andere dingen, door bijvoorbeeld haar haren op te zetten en haar tanden ontblote bedoelde ze meestal
Kom niet in mijn buurt. Ze hield haar kop schuin, de staartloze taal van Abigail had ze nooit begrepen. Langszaam kwam ze dichterbij en beet liefdevol in Abigail in haar hand. Abigail had geen vacht zoals zij. Dat vond Alice wat vreemd maar ze respecteerde dat.
''Hier ben ik,'' vertelde Alice door middel van lichaamstaal. Een lachje klonk uit Abigail's mond. Een zacht gejank weerklonk uit haar mond.
''Ik heb je gemist mijn zuster,'' Alice likte de wang van haar zuster,
''Ik zou je nooit verlaten'' Abigail glimlachtte breed en woelde in de dikke vacht van Alice, ze kwam weer overeind en liep verder, gevolgd door Alice die nu rondjes om haar heen aan het rennen was. Ze keek naar Alice,
''Waar gaan we heen,'' vroeg Alice. Abigail keek voorzich uit,
''We gaan de staartloze wereld weer bezoeken,'' Alice legde haar oren weer in haar nek, ze vond de staartloze wereld maar niets. Ze voelde de slechtheid al in haar neus prikken. De wereld daar rook zo vreemd. Er waren zoveel geuren daar, zoals vlees maar ook staartloze geur. De meeste daar stonken heel erg. Naar rotte vis. Ze likte haar lippen af als ze dacht aan het sappige vlees. Er zaten ook goede dingen aan de staartloze wereld. Maar toch, ze kwam er niet graag.