Het woei hard buiten. Met kleine pasjes liep Alwin door de Highlands van Greenwich. De bergen waren schitterend, maar o zo vermoeiend.
Alwin waggelde heen en weer, en boog op de wind.
Zijn Anima had er wel plezier in. Met die harde wind was zijn lievelingspelletje, bladeren vangen, extra moeilijk.
Alwin ging zitten bij een grote rots, en sloot zijn ogen. Even ontspannen.
De wind maakte magische geluiden in de struiken, en wanneer het gras boog, leek je een panfluit te horen.
Alwin genoot ervan. De natuur was het mooiste dat er was.
Gisteren had hij geleerd welke kruiden een geneeskrachtige werking hadden. Zorgvuldig had hij enkele kruiden geplukt. Maar niet te veel. Alleen de kruiden die hij nodig had.
De zaden had hij eraf gehaald, en weer in de grond gestopt. Zo was er altijd belans in het weghalen en terugstoppen. Zodat de natuur bleef bestaan.
Opeens zag Alwin een vogel, die er raar uitzag. Het was een rode vurige vogel met maar heel weinig veren, en een angstaanjagende blik. Van wie zou die zijn.
Salva was leuk bladeren aan het vangen in de wind, Superleuk om te doen.
Maar opeens voelde hij een warmte achter zich. Een vurige vogel en een oudere man kwamen aan zetten. Hij schrok van het aanblik, en de geheimzinnige kap op de hoofd van de man.
In een vlucht, rende hij naar de rots waar zijn Anima zat. Hij voelde zich niet veilig.
Alwin stond op en kwam achter de rots vandaan, om te zien van wie de vogel was.
Zijn Anima kwam aanrennen, en vertelde hem dat hij de vreemde vogel en de man niet vertrouwde. Ze moesten weg.
Opeens zag Alwin nog iemand, of eigenlijk een dier, die zich achter de rots verstopte. Was het hem aan het bespioneren.
Even schrok hij, maar na een tijdje herkende Alwin het dier. Het was Alice, de Anima van Abigail.
''Heey'', zij Alwin verrast.
''Wat doen jullie hier''