1 Vreemde Zaken... do apr 07, 2011 3:29 pm
Duwan
Ik ben een Nieuweling
Op de een of andere manier was de Anima van hem gescheiden, en Duwan kon zich niet meer compleet voelen zonder zijn metgezel!
Duwan had echter een belangrijker missie. Een missie die hem, en vele anderen zou kunnen redden. Hij voelde zich als een redder van de wereld als hij heel eerlijk was. Hij genoot ervan, al was hij er van overtuigd dat deze laatste poging tot gehoor waarschijnlijk zijn dood zou worden. Toen hoorde hij iets. Een trillende boogpees. Langs hem vloog een pijl, en hij keek met snelle blikken om zich heen. Hij zag niets, maar hij voelde hoe er een volgende pijl langs zijn rug schoot, en hij versnelde zijn vaart. Hij werd bejaagd! Als een wild dier, dat vluchtte voor een stroper probeerde Duwan de pijlen voor te blijven, maar hij werd moe, en zijn prachtige paard begon te hijgen van vermoeidheid...
Toen zag Duwan de wouden van Claps voor hem oprijzen. De enorme bomen spreidden zich over de gehele horizon, en hij voelde hoe de zon werd geblokkeerd door de zon van de gevaartes.
Toen hoorde hij een tak kraken, rechts van hem, en hij zag een zwarte schim op hem afkomen. Een klap tegen zijn hoofd, een gemene lach, en Duwan stortte tegen de grond, evenals zijn paard.
De leegte strekte zich ver voor hem uit. Achter hem ook. Esau keek om zich heen, en net zoals Duwan voelde hij zich niet op zijn gemak in deze woestenij. Toch zei Duwan dat ze hier moesten zijn, en hij vond het best. De jager en zijn lynx hadden allebei moeite gedaan om hier te komen, en nu ze hier waren, omgeven door rotsen en ruw gras, geen dieren in de wijde omtrek, leek het Esau alsof Duwan gek was geworden. De jager zelf voelde zich ook zo. Toch was hij zeker dat hij hier moest zijn. Hij had beredeneerd dat hij op deze plek, diep in de Grenslanden, waar Dust eindigde en het Stof zich eeuwig voort verplaatste en de omgeving veranderde. Duwan navigeerde op de sterren, en vertrouwde op het instinct van Esau. Toch waren ze blijkbaar nog geen meter dichterbij gekomen dan ze gisteren waren geweest. De sterren waren gedraaid, en ze waren de foute richtingen op gelopen, elke dag weer. Het Stof zorgde ervoor dat Duwan en Esau rondjes liepen. Grote rondjes. Rondjes die eindeloos doorgingen, en waaruit ook geen ontsnapping mogelijk weer was.
'We zijn er.' Duwan liet de kaart uit zijn handen vallen, en keek Esau met een verbijsterde grijns aan. Voor hen, honderd meter ongeveer, achter het zandduin waar ze nu op stonden, was een glanzend voorwerp te zien. Het leek de bovenste helft van een poort, gemaakt van glimmend metaal. Duwan grijnsde, en lacht hardop, als een gek. Hij rende naar de 'poort' toe, en hij bekeek het ding. Er stonden vreemde letters in de boog gegraveerd, maar Duwan herkende ze. Hij zocht niet naar de letters, maar naar een ontbrekend stuk. Een plek waar hij zijn voorwerp in zou kunnen passen...
Toen Duwan wakker werd, zag hij niets. Zijn ogen waren vertroebeld, en zijn beeld wazig. Ook waren er talloze rode vlekjes op zijn netvlies, en hij ontdekte dat zijn ogen vol waren van, en besmeurd waren met bloed dat uit een snee op zijn voorhoofd stroomde. Duwan voelde aan de snee, en voelde een scheurtje in zijn schedel. Het brandde alsof er heet ijzer in zijn hoofd zat, en hij schreeuwde hardop. Toen merkte hij dat het nacht was. Hij zag zijn paard niet meer, maar wel een schaduwachtig figuur, bij een kampvuur. Hij richtte zich op, en vroeg op een vragende toon: 'Wie ben je?'
(Iedereen welkom, en graag zelfs! )