Het was 22 augustus het was warm voor een dag als deze de zon scheen op zijn felst op deze late uurtjes. Het was de precieze tijd dat Lady Laverina stierf, of werkelijk gezegd werd vermoord door de 4 clanleiders, er was 1 vrouw. De vrouw van de Caelos clan. De rest van de clans, Het Magistrerium, de Dustseekers en de Vincenza die er bij waren, waren mannen. Het was alsof de wereld van Dust wist wat er was gebeurd hier in Terram, Vernum springs wel te verstaan. De meestal eeuwige vallende herfstbladeren verroerde zich niet. Heel af en toe viel er een bruin of zwart geblakerd blad naar beneden. Het was windstil en zelfs de bomen die altijd fluisterde tegen hun broeders en zuster waren dit keer stil. Zo akelig stil, alsof ze in rouw waren of misschien wisten ze wat hun te wachten stond. Het pad die versierd was door de kleurige bladeren leek oneindig maar als je goed keek zag je in de verte een steen maar deze steen had een grote herinnering bij zich. De moord van een onschuldige vrouw die moest sneuvelen voor de macht die de 4 Clans niet kwijt wilde aan de Nigris. De clan die nooit geliefd zou worden omdat ze een voordeel hadden over de clan. Nigris was een slechte clan die alles in de wereld zwart wou hebben. Dat was een leugen, het was altijd een leugen geweest. De Nigris clan wilde de wereld zoals het was maar dan veel beter. Alleen hun ideeën werden nooit gerespecteerd door de andere clans die de bomen die ze zagen omhelsde. Clans die huilde als er een boom omging omdat zijn tijd was gekomen -die de bomen die zelf wisten dat hun tijd gekomen was- probeerde te reden. Maar ze vergaten altijd één ding. De mens. De vorige wereld was de mens de baas nu werd de wereld overheerst door bomen. Bomen die niets zeggen alleen maar fluisteren, bang om gehoord te worden. De Caelos kon er mee communiceren zeiden ze. Heksen waren het, ze dachten de wereld goed te doen maar toch om de macht te behouden over een stuk land vermoorden ze een vrouw. Het pad ging verder naar de steen, een steen wiens herinneringen en ervaringen nog goed te zien waren, het gedroogde bloed zat in de stenen gekerfd. Die plek was leeg zonder mos zonder ook maar enige kleur, zwart geblakerd omringt door gedroogd bloed die de roofdieren hier angst aan deed. Hier was een machte vrouw gestorven voor haar land voor de ogen van haar geliefde enkel om zijn hart te breken. Als je goed luisterde hoorde je haar schreeuwen door de wind die nu zachtjes blies. Je hoorde haar smeekbede en het gelach en dreigementen van de andere clans. De goede clans zoals ze zichzelf zo mooi uitdrukte. Daar voor de stapels met stenen stonden kandelaars zoals je ze zag in de middeleeuwen met blauwe en groene vlammen van gedroogd hout uit het zeewater. Het was een schittert gezicht die vlammen. Tot dat de zon onderging en de kleuren van het licht alles zwart maakte. De kleur van de vlammen werd angstaanjagend en de rillingen liepen over je rug als je naar de bomen keek die verlicht werden door groene vlammen. Maar de nacht nam de overgang zoals altijd. Het was donker, hier en daar hoorde je huilen of wolven. Bladeren ritselde. Er lag een vrouw op de grond een vrouw van rond de 20 jaar oud. Haar haren waren zo zwart als de donkerste nacht en haar huid was zo wit als sneeuw, haar lippen zo rood als bloed. Haar haren lagen verspreid over de grond. Haar oogleden waren dicht. Ze ademde rustig. Boven op de rotsen sloop een panter rond. Haar ogen zo groen dat ze oplichten, haar vacht zwart en glanzend. Haar tanden ontbloot en wit. Hongerige ogen. De ogen voor wraak en woede. De panter brulde en kraaien en andere vogels vlogen op. Beneden lag de vrouw, ze kende geen angst terwijl ze doodsbang zou moeten zijn om dit moment. Om haar voorhoofd heen zat een zilveren kroon met een zwart embleem. Het embleem waar de meeste bang voor waren. Het Lithium embleem. Onder dit embleem hing een kleine zilver draadje met daaraan een rode steen, een robijn wel te verstaan. De vrouw zag er schittert uit in haar zwarte jurk. Haar ogen gingen openen, zelfs in het donker kon je haar oogkleur niet ontzien zo fel blauw waren ze. De maan stond hoog en was vol. Hij schitterde in de ogen van de nog op de grondliggende vrouw. Haar borstkas ging rustig op en neer.
‘’Het is tijd, My lady…’’ Door brak iemand door de akelige stilte heen. Als je in de oude wereld zou zeggen dat de panter dat zei zou je naar een inrichting worden gestuurd maar nu zouden ze je geloven want het was namelijk ook zo. De panter had een fluwelen en mysterieuze stem waarin haar woede lag verborgen. De vrouw kwam langzaam overeind en richten haar ogen op de nu glinsterde rots. De plekken van gedroogd bloed waren goudgekleurd. Haar haren vielen soepel langs haar smalle maar voormaakte gezicht. Haar mondhoeken gingen licht omhoog toen ze keek naar de rots die door de maan werd verlicht. Opnieuw gingen haar ogen dicht toen de wind langs haar gezicht gleed en haar haren mee nam die tot haar middel kwamen. ‘
’Nee alsjeblieft, ik smeek u! Doe hem niets…’’ klonk er door de wind heen. De vrouw deed haar ogen weer openen maar dit keer met lichte tranen in haar ooghoeken.
‘’My lady?’’ ‘’Gaat alles goed?’’ De vrouw richten haar kop op naar de bezorgd uitziende panter en knikte liefelijk naar de panter. Langzaam op blote voeten beklom ze de rots. Daar op de rots, niet te zien vanaf beneden lag een man ingewikkeld in een rode satijnen doek. Een man die vredig lag te slapen. De man was dood maar hij had zijn rust gevonden. Een waterige glimlach verscheen op haar gezicht.
‘’Hallo vader..’’ Zei de vrouw. Haar woorden waren kalm, sierlijk, warm maar vooral mysterieus alsof er een harp/viool mee speelde bij elke keer dat ze sprak. Haar witte vingers gleden over de wang van de man heen naar de ogen die ze sloot. Haar tengere vingers bleven liggen bij zijn hart en de vrouw boog voorover en drukte twee kussen op de oogleden van de man.
‘’Vaarwel, mijn dochter..’’ Klonk er door de wind heen. De vrouw glimlachte liefdevol naar het dode lichaam dat voor haar lag.
‘’Vaarwel vader..’’ Zei ze zacht. Haar woorden gingen mee met de wind. De panter kwam dichterbij geslopen en legde haar kop tegen de vrouw aan en spinde geruststellend. De vrouw pakte een zilverkleurige dolk, uit de koker van de man. Het mes streek langs het hart van de man en liet een snee achter. Heel licht stelpte er bloed uit. Het mes ging naar de hand van de vrouw en maakte daar een snee. Het was duidelijk te zien dat daar ooit al een snee had gezeten. Het litteken werd opnieuw opengemaakt. Bloed droop uit haar hand en legde deze op het hart van de man en vervolgens op die van haar waarna ze op stond en zich naar de rots toe draaide. Haar hand gleed over de zwarte steen heen de plekken waar eerst gedroogd bloed zat werd besmeurd met nieuw bloed, het bloed van de vrouw maar tevens ook van de man. Zilvere tranen gleden over haar wangen heen maar ze schaamde zich niet voor haar tranen. Ze draaide zich weer om, dit keer tegen de steen aan en keek naar voren naar het pad die vanmorgen nog zo kleurrijk was geweest. Vervolgens naar de panter en de man op de grond. De vrouw sloot haar ogen. Ze hoorde angst, wanhoop door haar heen gaan. Stemmen van mensen, stemmen van de steen die eeuwenlang werd bewaard. De vrouw deed haar mond openen en een schreeuw verliet haar mond, de schreeuw van woede, angst, verdriet en pijn. De schreeuw die haar moeder hier zolang had volgehouden. Nieuwe energie stroomde door haar heen. De kracht van de maan waardoor haar schreeuw mee werd gevoerd door de wind. Bomen schudde wild en bladeren vielen opeens veel sneller. Voordat ze de grond raakte vlogen ze in brand. Het was de magie die de vrouw al in zich had gehad vanaf kleins af aan. De kracht die haar clan nodig had maar de kracht was te groot nog om te hanteren. Haar armen waren wijd over de steen en haar hoofd ging naar achteren terwijl ze schreeuwde en de tranen vloeide. Dit ritueel had ze vaker gedaan, gedaan met haar vader en haar dienaren maar nu was zij alleen, voor altijd. De man met wie ze trouwde was er niet. Te druk maar dat was niet erg, ze wist waarom en ze had er respect voor. Ze wist dat dit er bij hoorde en ze wist hoe haar moeder zich voelde. Haar schreeuw voerde de donkere nacht en wolven begonnen mee te huilen met haar verdriet en woede. De woede die altijd in haar had gezeten sinds de dood van haar moeder. Iets wat haar gevaarlijker had gemaakt dan wie dan ook van haar clan. Haar geschreeuw stopte en haar hoofd ging naar voren. Haar ogen vol vuur. De man die daar lag op de grond vloog in brand, paarse en blauwe vlammen likte aan zijn huid. De vrouw stapte van de rots vandaan en ze keek naar de panter die keek naar de vlammen. Latijnse woorden die klonken als een lied verlieten haar mond maar zo snel dat je de betekenis niet kon weten. Haar stem was magisch. Ze hief haar handen op en keek naar de maan boven haar.
‘’* Ut sitis placida quiete’’ (*Dat gij vredig mag rusten) Zei de vrouw met een betoverde stem. De lucht werd stof in zoveel kleuren, zo verliet de man de wereld als stof. ‘
’*Videtis patrem et alium mundum in pace et tranquillitate vitam’’ (*Tot ziens vader tot in een volgend leven een volgende wereld van vrede en rust) Tranen verlieten haar ooghoeken en raakte de grond.
De kleuren hadden de lucht verlaten toen er niets meer was en de vrouw zat tegen de steen aan. Te kijken naar de as waar ooit haar vader had gelegen. Enkele tranen verlieten haar ogen.
‘’Tot ziens Lavinia…’’ De vrouw hief haar hoofd op toen ze de stem van haar moeder hoorde. Daar op het pad zag ze,ze staan. Haar moeder, een vrouw die sprekend op haar leek enkel ouder. Haar hand om die van haar vader gevouwen. Ze liepen achteruit de duisternis in. De vrouw glimlachte ze bemoedigd toe. De panter keek de vrouw aan.
‘’My lady wat ziet u?’’ De vrouw gaf geen antwoord.
‘’Lady Lavinia?’’ ‘’Het is niets Espe, alles gaat goed. Ik heb tijd nodig..’’ De panter knikte en ging liggen. De hele nacht lag Lavinia daar op de rotsen, ze keek naar de maan totdat haar ogen dicht waren gevallen en ze in een diepe slaap was gevallen…